Knisperende bomen in de kiezelsteen

0

Als je heel stil bent,’ zegt mijn moeder, ‘kan je de bomen horen knisperen.’ We lopen samen in het bos. De lucht is zacht. De planten, struiken en lage bomen zijn al in blad. Nu is de beurt aan de hoge bomen. M’n moeder kijkt me aan. ‘Echt waar, je kan ze horen groeien, de takken, de knoppen die opengaan, de blaadjes die tevoorschijn komen, het knispert.’ We gaan van het pad af om onder een eik te staan luisteren. Ik kijk omhoog, zie knoppen en prilgroene, nog gekreukelde blaadjes. Ik luister. Ik kan me zo voorstellen hoe het geknisper klinkt. 

 

Het waait te hard. Ik hoor vooral wind langs de takken.

‘Hoor je het? fluistert m’n moeder.
‘Bijna’.

Bomen horen groeien. Geluiden die je alleen kan horen als je het heel stil laat worden. En luistert. De werkelijkheid achter de werkelijkheid horen. Achter de wind en de vogels in het bos. Daarachter. Zoals de eekhoorn dat doet in een verhaal van Toon Tellegen. De eekhoorn die besluit om de wereld eens nauwkeuriger te bekijken.

Hij raapte de kiezelsteen op en zag midden in de steen in het wit een paar kleine gaatjes zitten. Hij bracht zijn ogen wat dichterbij en zag op de bodem van een van de gaatjes een stofje liggen, en midden in dat stofje liep, met tranen in zijn ogen, waarin een raam weerspiegeld werd, waarachter…  (1) 

Ik had het geknisper niet gehoord. Ik liep wel verder met het gevoel iets bijzonders meegemaakt te hebben. Samen met mijn moeder onder de eikenboom luisteren naar het groeien van bomen.

Ik ken het zo goed, dat ik weet dat iets er is, daarachter, waarachter, en dat ik er toch niet bij kan. Ik kan dan zo mijn best doen om het stil te laten worden. Om te komen bij een antwoord, een gevoel, een verhaal. ‘Het verhaal is er al,’ zeg ik bemoedigend tegen mezelf als ik het witte scherm voor me zie. Welk verhaal? Het verhaal dat gehoord en verteld wil worden. Ja. Dat weet ik wel, en toch is het geen kwestie van zitten en tikken. Nu dan. Wandelen in het bos. Stilte ervaren. Nu dan.

Ik wist al weken dat mijn verhaal van vandaag zou beginnen met de knisperende bomen. ‘Mijn verhaal begint met jou,’ zei ik vorige week tegen m’n moeder. ‘Weetje nog dat we in het bos liepen en dat je zei ‘je kan de bomen horen knisperen?’’ ‘Echt waar hoor,’ zei ze direct. ‘Dan hoor je de knopjes zo opengaan en dan komt er een blaadje uit. Je kan het ook zien.’ ‘Maar het gaat heel langzaam,’ zei ik. ‘Zo langzaam dat je het net niet ziet.’ ‘Dan moet je erbij blijven,’ reageerde ze. ‘Blijven kijken.’

Ik stel me voor dat ik naar een blaadje kijk om het te zien groeien. Het blaadje ontvouwt zich in zijn eigen tijd. Dat gaat niet floep open omdat ik sta te kijken. Erbij blijven. Zo is het ook met het witte scherm en dit verhaal. Ik zocht de stilte, luisterde, keek en het kwam nog niet.

Midden maart ging mijn moeder naar de huisarts met buikklachten. Ze belde me later die dag op. ‘Er zit iets in mijn buik.’ Mijn lijf op tilt. Ik schrok zo. Het bleek gelukkig goedaardig te zijn. Het was een cyste, een flinke bal, die doorgroeide en doorgroeide tijdens het wachten op een gaatje in de operatieplanning. ‘Het is nu zo groot als een kind,’ zei de huisarts op een gegeven moment.

Vorige week werd mijn moeder geopereerd. Ik sprak haar een paar uurtjes van tevoren. ‘Zou je de bal,’ want zo noemden we hem al maanden, de bal, ‘kunnen zien na de operatie,’ vroeg ik. Het leek me zo gek om niet te kunnen zien wat je zo lang bij je hebt gedragen. ‘Ik zal vragen of ze een foto maken,’ zei ze. Ik moest er wel om lachen. ‘Met mijn i-pad’.

Die middag haalden ze de bal uit haar buik. Die middag zag ik de foto’s. Ik vond het net sciencefiction. De bal zag eruit als een levend iets, een orgaan, mijn zus vond het op een hart lijken. Ik dacht eerst, wil ik het wel zien? Ik wist niet waarom, maar vond het heel fijn om de bal te zien.

Afgelopen weekend droomde ik dat ik samen met mijn moeder de bal ging begraven.

We waren in het bos. Ik pakte een schep en begon te scheppen. Het gat werd echter meteen een bodemloze diepte, kilometers. Als ik de bal erin zou leggen, zou hij vallen. Dit was geen begraven. Ik wilde een bodem. Ging het te snel? Hadden we nog iets te zeggen? Ja. ‘Ik heb je uit liefde gedragen, en nu is het tijd om je los te laten.’ Ik zei het. Mijn moeder zei het. Ik ging weer aan de slag met de schep. Dit keer werd het een kuil met een bodem. We kunnen het er toch niet zo inleggen en er zand overheen gooien? Nee. Ineens was er een wit kistje. We legden de bal erin. De kist legden we in de kuil en we gooiden er zand over.

Ik was de middag na de droom bij mijn moeder. ‘Heel gek,’ zei ze, ‘ik wist het moet eruit, maar ik koesterde het ook, dat heb ik toen niet gezegd. Ik wilde het eigenlijk bij me houden. Alsof het het broertje was dat nooit is geboren’. Op het moment dat ze het woord broertje uitsprak, schoot ik in tranen. Van die tranen die je overkomen, je verrassen, baf. En ineens besefte ik, ik heb in mijn droom samen met mijn moeder het broertje begraven.

Ik deelde mijn droom. ‘Ik dacht nog,’ reageerde ze, ‘na de operatie, wat gaan ze ermee doen.’
‘Je zou het in je verbeelding alsnog kunnen begraven,’ zei ik. ‘Niet nodig,’ antwoordde ze,’ ik heb het gezien toen je het vertelde.’

‘s Avonds, weer thuis achter het scherm voor dit verhaal, was er stilte. En kwamen de woorden als vanzelf: ‘Lief broertje. Lief broertje dat nooit geboren is. Ik heb je gehoord. Heel lang geleden. Toen je heel dichtbij me was.’
Ik kan zo op zoek zijn naar de stilte. Nu kwam ik erachter dat de stilte ontstaat als ik me laat raken. Dan hoor ik wat er gehoord wil worden.

Midden in de steen in het wit zag hij een paar kleine gaatjes zitten. Hij bracht zijn ogen wat dichterbij en zag op de bodem van een van de gaatjes een stofje liggen, en midden in dat stofje liep, met tranen in zijn ogen, waarin een raam weerspiegeld werd, waarachter…

Waarachter een schilderij hing met een bostafereel. Een vrouw met twee kinderen, een jongen en een meisje, onder een eikenboom. Ze kijken alle drie omhoog. ‘Als je heel stil bent, zegt de vrouw, als je heel goed luistert, kan je bomen horen knisperen, horen groeien.’ De kinderen kijken met grote ogen naar boven. Met open mond staan ze te luisteren.

’Hoor je het?’ Fluistert mijn moeder.
‘Ja’.


Voordracht tijdens ‘De Dag van de Retoriek’ in het Witte Kerkje in Gasselte, thema ‘de stilte’, op 26 mei 2015, georganiseerd door Jan Vaessen.

1 Fragment over de eekhoorn uit: Goede reis, dierenverhalen over vertrek en aankomst, Toon Tellegen, 2012


No Comments Yet.

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *